NA ZES WEKEN masterclass beginnen de contouren
van een nieuwe orde zich steeds duidelijker af te tekenen aan de horizon
van de stedenbouw. Contouren van flows, strategieën, netwerken en
structuren verdringen langzaam de oude bolwerken van plannen, overheid
en structuurvisies. De grote afwezige aan die horizon is de rol schetspapier.
Wies Sanders (Urban Unlimited) streeft naar bewustwording en verwarring
bij de deelnemers, maar dan op een hoger niveau. Rudy Stroink (TCN Property
Projects) spreekt zelfs over omscholing, volgens hem zijn de stedenbouwkundigen
van nu de 'kolenstokers op de elektrische trein'. Volgens beide masters
is de huidige stedenbouw niet opgewassen tegen de complexe werkelijkheid,
daarvoor mist ze de juiste instrumenten en de juiste instelling. Bovendien
draait het steeds minder om de overheid en meer om de markt, die hard
op weg is de vele rollen van de overheid over te nemen. Met nog één
master te gaan, Rients Dijkstra (Maxwan), die zich richt op de rol van
de ontwerper, geven we nu alvast een schets van de nieuwe orde. Op 8 december
wordt de volledige balans opgemaakt tijdens een openbare discussie over
de resultaten van de masterclass.
Flow
De nieuwe orde begint bij de nieuwe wereld en die is onder meer beschreven
door Manuel Castells in zijn trilogie The Information Age: Economy,
Society and Culture (1996-1998). Wies Sanders laat haar verhaal over
de rol van onderzoek in stedenbouw bij Castells beginnen. En zijn echo
klinkt tot diep in het blok van Rudy Stroink door. Castells constateert
een belangrijke verschuiving in de wereld, die van een space of places
naar een space of flows. Waar de space of places zich kenmerkt
door een historisch gewortelde ruimtelijke organisatie, bestaat de space
of flows uit netwerken en stromen. Dit gebeurt onder invloed van computers,
telematica en steeds snellere vervoermiddelen. De plek is niet langer
bepalend voor de ruimtelijke inrichting, maar het netwerk. Dat dit ook
gevolgen heeft voor de stedenbouwkundigen, leidt voor Sanders geen twijfel.
Waar zij zich nu vaak concentreren op één ruimtelijke geografische
werkelijkheid, zullen ze zich steeds meer moeten richten op meerdere werkelijkheden
van plekken en netwerken. Daar waar de netwerken elkaar raken ontstaan
kruispunten, overstapplaatsen, schakels, en dus uitwisseling. In navolging
van Castells die aan de knooppunten grote waarde toekent voor de aansturing,
vormgeving en inrichting van de samenleving, stelt Sanders dat stedenbouwers
en planologen zich hierop zouden moeten richten.
De functionele stad is dood
Ook voor Rudy Stroink is de in hoog tempo veranderende wereld vertrekpunt
voor zijn visie op de rol van de stedenbouwers. De sociale, geografische
en economische veranderingen zijn niet gebaat bij argeloosheid. Een stedenbouwer
moet zich terdege beseffen wat er aan de hand is, welke veranderingen
er gaande zijn en hoe hij daarmee om moet gaan. Stroink illustreert dit
aan de hand van de functionele stad. Het idee van de functionele stad
als een overzichtelijk geheel waarin visie, opgave, programma, politiek,
ontwerp en gemeentelijke begrenzing ineen grijpen vanuit een centrale
gedachte, is volgens Stroink dood. De functionele scheiding, het gericht
zijn op nieuwbouw en het gesloten stadsbeeld passen niet meer bij deze
tijd. Deze tijd vraagt om een nieuwe taal, een taal die gaat over sociale
interactie en kwaliteit, een taal die zich wil richten op de plinten van
gebouwen in plaats van op de wolkenhoge spiegelgevels. Die taal moet opboksen
tegen het grote gebaar, want nog altijd is het veiliger om groots en groot
te tekenen dan na te denken over het leven op straatniveau. Zelden zijn
simpele zaken als de hoeveelheid mensen die ergens komt te wonen, hun
uitzicht en de achterkanten van hun huizen of de collectieve ruimte, wezenlijke
elementen in het ontwerpproces. En zo houdt het functionele, in weerwil
van de ontwikkelingen, de overhand, aldus Stroink. Kijk maar naar de Vinex-wijken
of naar de Zuid-as in Amsterdam.
Stokers en surfers
De technocratie is daar wat hem betreft debet aan, die houdt vernieuwing
tegen en wil zich niet aanpassen aan de nieuwe tijd. De technocratie maakt
van stedenbouwers stokers op een elektrische trein. Een beeld dat Stroink
ontleent aan de situatie in Engeland waar nog lang nadat de elektrische
trein was ingevoerd, stokers meereden omdat de vakbonden van mening waren
dat het vak niet verloren mocht gaan. Alhoewel de ruimtelijke ordening
allang niet meer gaat over de functionele stad, oefenen de meeste stedenbouwkundigen
nog altijd vanuit die gedachte hun vak uit. De nieuwe tijd vraagt echter
om nieuwe technieken die afrekenen met het functionele denken. Bij TCN
heet dat toepasselijk Flow, een strategie die start bij het product in
plaats van de context.
Sanders en Stroink richten hun pijlen op de overheid die nog te veel in
de oude wereld van het plannen en bouwen blijft hangen, in plaats van
te kijken naar wat echt nodig is in de nieuwe wereld: transformeren en
faciliteren. Er wordt momenteel meer gebouwd dan de economische groei
aan kan, er staan duizenden vierkante meters bedrijfspand leeg. De obsessie
met groei verdringt de vraag ‘wat is er nodig?’ Voor TCN is
deze vraag juist hét uitgangspunt voor ontwikkeling. TCN bedenkt
producten voor problemen die ontstaan in transformatieprocessen. Dat is
de eerste fase van de Flow, waarna de producten in een tweede fase worden
getoetst aan de context. De overheid redeneert vaak andersom: eerst de
context vastleggen in bestemmingsplannen en structuurvisies en pas daarna
kijken naar waar behoefte aan is. Flow is een strategie van een andere
orde, maar die vereist ook een ander soort kennis. “Hoe komt de
golf, waar komt ‘ie precies en wanneer moet ik springen” in
de woorden van Stroink, waarmee hij doelt op kennis van de onderliggende
structuren en processen in een stad of in de wereld.
Achter de ordeningswereld
Met die kennis houdt Urban Unlimited zich onder meer bezig. Luuk Boelens
(mededirecteur van Urban Unlimited) ontwikkelde de actor-netwerk benadering,
die zich richt op de wereld achter de ordeningswereld en die probeert
bruggen te slaan van het eiland van de stedenbouw naar andere sectoren.
Met actoren doelt Boelens vooral op bedrijven en private partijen. Zij
spelen een veel bepalender rol in de ruimtelijke ordening dan nu vaak
wordt gedacht door de overheid en dáár liggen volgens hem
dan ook de kansen, niet in het zoveelste plan. Zo bepaalt bijvoorbeeld
het dynamische proces van out-, in- en co-sourcing bij grote bedrijven
waar zij zich vestigen en niet de wensen van een overheid. Bedrijven bepalen
in grote mate zelf hoe hun wereld eruit ziet. De overheid kan hier echter
wel invloed op uitoefenen. Niet door het vestigingsbeleid te willen plannen,
maar door het te faciliteren. Dan moet ze wel precies weten wat er speelt,
wie zich waar wil vestigen en waarom; dezelfde golf waar Stroink het over
had. Een belangrijk hulpmiddel bij het vergaren van die specifieke kennis
zijn kaarten.
In de vastomlijnde wereld van de space of places kunnen bouwplannen, masterplannen,
structuurvisies en streekplannen vlakdekkend hun werk doen. De space of
flows daarentegen is een veel complexere wereld die, in plaats van met
plannen, volgens Wies Sanders beter te beschrijven is in kaarten, zoals
genius loci-, hotspot-, kansen-, route- en alliantiekaarten. Kaarten zijn
neutraler dan plannen en doen recht aan de veelvoudige betekenissen die
een plek kan hebben. Ze kunnen verborgen eigenschappen, verrassende netwerken,
culturele waarden en missing links laten zien en daarmee een nieuw licht
werpen op een bekend veronderstelde plek of regio. Cartografie is volgens
Urban Unlimited dan ook een krachtig onderzoeksmiddel bij ruimtelijke
vraagstukken en een wezenlijk onderdeel van het ontwerpproces.
Naast faciliteren, zou de overheid (de stad, de democratie) volgens Stroink
de kwalitatieve eisen aan het eindproduct moeten beschrijven in meetbare
randvoorwaarden waar projectontwikkelaars op afgerekend kunnen worden.
Dit zou een heuse omwenteling betekenen in het beleid van de overheid
die nu nog graag zelf bepaalt waar iets komt en hoe het eruit ziet. Op
haar beurt moet de markt dan bereid zijn om maatschappelijke verantwoordelijkheid
te nemen, transparante bedrijfsdoelen op te stellen, continuïteit
en kwaliteit te bieden en genadeloos afgerekend te kunnen worden op het
resultaat.
Een misschien wel nog ingrijpender omslag in het denken is de wens die
Jeanne van Heeswijk uitspreekt voor de mogelijkheid om in een proces van
gedachten te kunnen veranderen als iets geen goed idee blijkt. Daar waar
dingen weggegooid worden, ontstaat volgens haar weer ruimte voor verandering.
Zoek nieuwe netwerken
“Iedereen moet uit zijn eigen discipline, moet bewegen, nieuwe netwerken
opzoeken. Als je stilstaat wordt je rol gemarginaliseerd”, aldus
Joost Schrijnen. Op zoek naar de knooppunten dus, daar waar de netwerken
samenkomen. De sectorale indeling die de overheid en de planningswereld
kenmerkt, maakt dit in de praktijk een oefening voor volhouders. Dat geldt
voor stedenbouwkundigen net zo goed als voor kunstenaars en architecten
die zich in ruimtelijke ordeningsprocessen begeven.
Netwerken en collectieven gaan volgens Castells gepaard met het zoeken
naar identiteit. Dat mensen tegenwoordig met groot gemak deel uit maken
van meerdere netwerken en naar behoefte switchen, maakt het alleen maar
complexer. De vraag hoe die wetenschap de vormgeving van de publieke ruimte
kan aansturen is in de masterclass nog onbeantwoord gebleven. Wel werd
door Bernard Hulsman vastgesteld dat steeds meer publieke ruimte privaat
wordt, van de parkeerplek onder het afgesloten woonblok, tot de tuin van
het kantoorpand en het winkelcentrum. Allemaal privé-terrein, waar
toegang wordt gedoogd. “Is dit erg?” vraagt hij zich af.
Vanuit de gedachte dat de publieke ruimte een plek is om de ander te ontmoeten,
is deze enclavisering niet bevorderlijk. Je wordt immers niet meer met
de ander geconfronteerd. Het draagt ook weinig extra bij aan integratie.
Historisch gezien zijn er echter altijd enclaves geweest waar mensen met
dezelfde achtergrond of leefstijl zich bij elkaar vestigen of elkaar op
zoeken; dat heeft ook weer met die identiteit te maken.
Vanuit de collectiviteit gedacht is het een logische en positieve ontwikkeling.
Mensen voelen zich verantwoordelijk voor de plek waar zij eigenaar van
zijn. Vaak is het op deze privaat-publieke plekken – vanwege het
goede beheer en de controle daarop – ook goed toeven. Burgerinitiatief
zal in de toekomst steeds meer een eigen collectiviteit creëren,
waardoor de scheiding tussen publiek en privaat in de toekomst minder
strak te trekken zal zijn en er minder toe gaat doen. Heeft een ruimte
kwaliteit, dat wordt de vraag volgens Stroink.
Vrijheid binnen kaders
De kunst is aldus om de wereld van flows, netwerken en collectiviteiten
door middel van een slimme strategie te bedienen in de ruimtelijke ordening.
“Laat het maar gewoon ontstaan en ontwerp niet te veel”, klonk
het tijdens een van de discussies. Maar hoe wordt die ruimte dan veroorzaakt?
Met ‘niet ontwerpen’ alleen, red je dat niet. “Stel
strakke kaders op waarbinnen vrijheid heerst”, was een ander geluid.
Door een structuur te creëren die vrijheid biedt voor initiatief,
waarin mensen elkaar moeten opzoeken, waarin ze met elkaar geconfronteerd
worden, die mensen medeproducent maakt van de gedeelde ruimte. Zo’n
sociale structuur die, zoals Stroink het noemt, de supervisor wordt van
het concept dat je bedenkt. Hoe kun je nu zo’n economische, sociale
en culturele structuur beschrijven en ontwerpen in de ruimtelijke ordening?
Zelfregulerende structuur
En naast de echo van Castells, klinkt daar plots ook de echo van het structuralisme.
In de laatste Huig werd al een hernieuwde aandacht voor de ideeën
van bijvoorbeeld Aldo van Eijck geconstateerd, en ook hier klinkt een
dergelijk geluid door. Vooralsnog alleen als vraag, zonder actuele fysieke
antwoorden. Een sprekend voorbeeld van hoe dat kan – het scheppen
van plekken, het creëren van gelegenheid voor ontmoeting, het vormgeven
van de transformatie en het streven naar een ‘zelfregulerende’
structuur in de ruimtelijke ordening – is tijdens de masterclass
nog niet ontdekt. Wellicht dat Rients Dijkstra (Maxwan architects and
urbanists) daar verandering in brengt in het blok over ontwerp. Dijkstra
vindt de aandacht voor de nieuwe condities overigens overdreven; condities
veranderen volgens hem voortdurend. In plaats van zich aan te passen aan
die condities, kunnen ontwerpers volgens hem beter een grondhouding ontwikkelen
van waaruit ze kunnen ingrijpen in welke situatie dan ook.
Wat die grondhouding precies inhoudt en hoe je van daaruit moet reageren
op een stad die altijd door gaat, wordt onderzocht in Londen, waar aan
de oostkant een heel nieuw stadscentrum wordt gepland.
Die opgave is tegelijk een goede aanleiding om te toetsen of het nieuwe
instrumentarium, waar Sanders en Stroink de stedenbouwers toe hebben aangespoord,
soelaas biedt bij een dergelijke opgave. Dat wil zeggen: geen ideaalplannen
ontwerpen voor wensgebruikers, maar onderzoek doen naar de daadwerkelijke
gebruikers en actoren en die centraal stellen in de ruimtelijke strategie.
Met andere woorden: gooi de schetsrollen in het vuur van de laatste stoomlocomotief
en ga echt in de mogelijkheden van die elektrische trein geloven.
Colofon
Verschenen in: Huig 3 (januari 2007)
|